Studentenhuisvesting in Nederland - de verhouding tussen de vraag en het aanbod op de huisvestingsmarkt voor studenten
Door: Lilian Luijten
Nederland hecht veel waarde aan haar kenniseconomie. Om deze kenniseconomie te behouden en ontwikkelen moet de kwaliteit van studentenhuisvesting gewaarborgd blijven. Dit onderzoek biedt allereerst inzicht in de vraag en het aanbod op de kamermarkt. De vraag ontstaat vanuit de studenten en het aanbod bevindt zich in de Nederlandse steden met hoger onderwijsinstellingen. De studenten hebben hulpbronnen en restricties op de kamermarkt, de hulpbronnen kunnen toenemen naarmate ze ouder worden en langer studeren. Een stad biedt mogelijkheden en beperkingen die onder andere afhankelijk zijn van de beschikbaarheid aan studentenwoningen en de bereikbaarheid van de stad. Om erachter te komen in welke situatie de Nederlandse kamermarkt verkeert, is eerst gekeken wat de gewenste en gerealiseerde verhuizingen zijn van studenten. Daaruit bleek dat studenten gedurende hun studie een woon carrière doorlopen, in hun gerealiseerde en gewenste verhuizingen gedurende de levensloop gaan ze telkens naar een meer zelfstandige woonruimte. Ze maken vrijwel nooit een stap terug op de kamermarkt. Daarna zijn verschillende groepen op de kamermarkt bekeken, waaruit is gebleken in hoeverre de vraag en het aanbod op elkaar aansluiten. Het blijkt dat er enig verschil zit tussen de vraag en het aanbod op de kamermarkt. De vraag en het aanbod lopen uiteen door de veranderde woonwensen die studenten gedurende de afgelopen tijd ontwikkeld hebben. Het aanbod aan studentenwoningen in Nederland bestaat voornamelijk uit kamers in studentenhuizen waar voorzieningen gedeeld moeten worden. Terwijl de meeste studenten, in alle steden en vanuit alle groepen, het liefst een zelfstandige huurwoning willen. In de typische universitaire studentensteden als Leiden, Groningen, Utrecht en Nijmegen willen studenten ook nog wel op kamers wonen. Maar voornamelijk in steden als Rotterdam en Den Haag verlaten studenten het ouderlijk huis alleen voor een zelfstandige huurwoning. Studentenhuisvesters kunnen hier nog een verbeterslag in maken en zich nog meer richten op kamers met eigen voorzieningen, zo wordt voorzien in de woonwensen van studenten en blijft het voor hen ook betaalbaar.
Studenten volgen een woonladder, waardoor de woonsituaties ordinaal verdeeld zijn. Daarom is vervolgens aan de hand van ordinale regressie analyses onderzocht welke factoren de woonsituatie van studenten verklaren. Er is onderscheid gemaakt tussen individuele en stedelijke factoren. Factoren als leeftijd, studiefase, verhuisde afstand, hbo of universiteit bleken na controle voor alle variabelen nog steeds invloed uit te oefenen op de gewenste en huidige woonsituatie van studenten. Steden hebben compositieverschillen die onder andere ontstaan door alle persoonlijke kenmerken van studenten die bijvoorbeeld verschillen op het gebied van hbo/universiteit en leeftijd. Stedelijke kenmerken zijn minder verklarend bij de woonsituatie van studenten dan de persoonlijke kenmerken. Een jonge universitaire student die over een lange afstand verhuisd is, heeft bijvoorbeeld eerder een lage woonsituatie dan een oudere hbo’er. Een hoge huurvoorraad in een stad leidt tot een hogere woonsituatie, het brengt doorstroming op gang en biedt meer mogelijkheden op de kamermarkt. Ondanks dat persoonlijke kenmerken een sterkere invloed hebben op de woonsituatie van studenten, blijft er sprake van een wisselwerking tussen de stad en de student.
Er zal altijd een belangrijke taak blijven liggen bij studentenhuisvesting, vanwege het sociale aspect en de omvang van deze markt. Daarom moeten niet alleen de tekorten aangevuld worden, maar zal er ook rekening mee gehouden worden dat de nieuwbouw of aanpassing van studentenwoningen goed aansluit op de veranderde woonwensen van studenten, zodat de kwaliteit verbeterd wordt.