Corona als onverwachte factor voor studentenhuisvesting
Utrecht, 5 november 2020 – De uitbraak van het virus dit voorjaar heeft grote gevolgen voor de woningmarkt voor studenten. Dit blijkt uit de vandaag verschenen Landelijke Monitor Studentenhuisvesting 2020 van Kences. Omdat reizen, het onderwijs volgen aan de instelling en het inkomen onder druk zijn komen te staan, maken internationale en Nederlandse studenten andere keuzes. Het is nog onduidelijk of de uitbraak gaat leiden tot structurele veranderingen.
Corona heeft nog jaren effect
De uitbraak van corona in het voorjaar had direct consequenties voor uitwonende studenten. Naast het direct zichtbare vertrek van internationale studenten, had corona ook gevolgen voor het inkomen van studenten. Het uitgevoerde onderzoek in de eerste maanden van de uitbraak laat zien dat bij één vijfde van de studenten het inkomen uit arbeid is weggevallen en bij een kwart gedaald. Tegelijkertijd geven de studenten minder uit. De Nederlandse studenten zijn tijdens de coronacrises op kamers blijven wonen.
Het onderzoek laat zien dat het effect van corona nog jaren zal doorwerken. Dit wordt o.a. veroorzaakt door studievertraging en het overslaan van een tussenjaar. De effecten zijn verwerkt in twee scenario’s voor de ontwikkeling van het aantal uitwonende studenten. In het milde scenario is er sprake van een schommeling die zo’n 7 jaar doorwerkt op de vraag naar studentenwoningen. Als het coronavirus ook in de zomer van 2021 nog actief is, dan zal het aantal uitwonende studenten de daaropvolgende zeven jaar lager zijn dan het aantal uitwonende studenten op het moment van de uitbraak.
Actie nodig voor ‘wonen op kamers’
De grootste groep uitwonende studenten (55%) woont ‘op kamers’. Het delen met elkaar van een te duur huis is traditioneel een voor de hand liggende manier om de kosten te drukken. Toch is het bewonen van een kamer relatief duur: de student betaalt € 27 per m² en dat is 17% duurder dan een éénkamerwoning en méér dan het dubbele van een gewoon huurhuis. Dit komt mede door de zeer beperkte huurtoeslag voor kamers. Als gevolg daarvan geven studenten de voorkeur aan een eigen woning. Ook ziet Kences het aantal kamers in de woningvoorraad afnemen (-5500 in 2 jaar) terwijl het aantal éénkamerwoningen toeneemt (+6400 in 2 jaar).
Juist deze moeilijke tijd laat ook zien dat het goed is als studenten een gezamenlijk huishouden vormen. Het voorkomt vereenzaming en draagt bij aan het welzijn van studenten. Daarom pleit Kences met de LSVb voor een betere verhouding tussen de huurtoeslag voor woningen en voor kamers, zodat wonen op kamers met je medestudenten aantrekkelijker wordt.
Met virus én bouwprogramma blijft er een tekort
Het woningtekort in Nederland onder studenten bedraagt momenteel 22.000 wooneenheden. Daarbij moet rekening worden gehouden met grote lokale verschillen. De grootste tekorten zijn in Amsterdam, Haarlem, Leiden, Delft, Rotterdam, Utrecht, ’s-Hertogenbosch en Nijmegen.
Dit jaar is niet alleen de ontwikkeling van het aantal studenten in de verschillende steden in kaart gebracht, maar ook de plannen voor de bouw van studentenwoningen. Uit een vergelijking blijkt dat met de bouwplannen het landelijk tekort in 5 jaar met ongeveer 3000 woningen wordt ingelopen. Ook hier zijn er weer lokale verschillen. Naar verwachting zal de druk in Leiden en Delft nog verder toenemen, terwijl de hoge druk in Haarlem en ’s-Hertogenbosch wat zal afnemen.
De totale vraag naar studentenhuisvesting kan onder invloed van corona in de komende jaren wat afnemen, waarmee de druk mogelijk zal verminderen, maar dat lost het tekort (bij de opgestelde scenario’s) niet op.
Vervolg
Met de uitkomsten van deze monitor, en de lokale deelrapporten, beschikken alle partijen over nieuwe informatie waarop hun beleid en afspraken kunnen worden gebaseerd. Duidelijk is dat het doel om een evenwicht tussen vraag en aanbod te bereiken, opgenomen in het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting, de komende jaren nog grote inspanningen vergt. Daarom zal Kences de ontwikkelingen op de woningmarkt én het virus blijven monitoren en zo nodig pleiten voor aanvullende maatregelen.